• poet·sen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
poetsen
poetste
gepoetst
zwak -t volledig

poetsen

  1. overgankelijk door middel van wrijven zaken schoner maken
    • Hij zou de wieldoppen nog poetsen, want die waren behoorlijk smerig. 
     Elke dag het ergste vuil eraf poetsen met een natte bandana of een plons in een rivier zijn meer dan voldoende om jezelf schoon te houden.[4]

de poetsenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord poets
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[5]