• plot
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘intrige’ voor het eerst aangetroffen in 1725 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord plot plots
verkleinwoord plotje plotjes

het ploto

  1. het raamwerk van een verhaal, film, boek etc
vervoeging van
plotten

plot

  1. enkelvoud tegenwoordige tijd van plotten
  2. gebiedende wijs van plotten
97 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[3]


plot

  1. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd aantonende wijs van ploen
  2. tweede persoon meervoud tegenwoordige tijd aantonende wijs van ploen
  3. tweede persoon meervoud gebiedende wijs van ploen


  • plot
  • Afgeleid van het Proto-Slavische *plotъ

plot m

  1. hek
  • drevený plot m – houten hek
  • drôtený plot m
  • murovaný plot m
  • nízky plot m – lage hek
  • vysoký plot m – hoge hek
  • železný plot m – ijzeren hek


  • plot
  • Afgeleid van het Proto-Slavische *plotъ

plot monbezield

  1. hek
    «Pes přeskočil plot předzahrádky.»
    De hond sprong over het hek van de voortuin.