Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • com·plot
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘samenzwering’ voor het eerst aangetroffen in 1588 [1]
  • Van het Franse complot (met het voorvoegsel com-) [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord complot complotten
verkleinwoord complotje complotjes

Zelfstandig naamwoord

het comploto [3]

  1. samenwerking van meerdere personen om een bepaald (verboden of slecht) doel te bereiken
    • - De gevallen burgemeester vermoedt een complot tegen zijn persoon. 
    • - Het vliegtuigongeluk van 2010, waarbij de Poolse president omkwam, voedt nog altijd allerlei complottheorieën.[4] 
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen