• om·hei·nen
  • In de betekenis van ‘met een omheining omgeven’ voor het eerst aangetroffen in 1450 [1]
  • samenstelling van  om bw  en  heinen  (verouderd werkwoord "van een heining voorzien")
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
omheinen
omheinde
omheind
zwak -d volledig

omheinen

  1. overgankelijk aan alle kanten omsluiten
    • De tuin omheinen was een zware klus. 
98 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[2]