• over·hoop·lig·gen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
overhoopliggen
lag overhoop
overhoopgelegen
klasse 5 volledig

overhoopliggen

  1. inergatief wanordelijk door elkaar liggen van dingen
    • De boekenkast was omgevallen zodat de inhoud overhoop op de grond lag. 
  2. inergatief in staat van sterkte onderlinge verdeeldheid en/of ruzie verkeren
    • Die partijen liggen altijd met elkaar overhoop.