• na-ij·ver
enkelvoud meervoud
naamwoord na-ijver -
verkleinwoord - -

de na-ijverm

  1. jaloezie, afgunst
    • Dat wekte bij hem veel na-ijver op. 
  • naijver (officiële spelling tot 2006)
72 % van de Nederlanders;
78 % van de Vlamingen.[4]