kijven
- kij·ven
- In de betekenis van ‘schelden’ voor het eerst aangetroffen in 1301 [1]
- van het Middelnederlands kiven "strijden"; vergelijk: kibbelen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
kijven |
keef (kijfde*) |
gekeven (gekijfd*) |
klasse 1
zwak -d |
volledig |
kijven
- inergatief ruzie maken, een woordenstrijd hebben
- De oude wijven begonnen te kijven.
- Waar twee kijven, hebben twee schuld.
Als er ruzie is, valt dat alle betrokkenen aan te rekenen
- De Taalunie vermeldt alleen de sterke vervoeging
- Het woord kijven staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kijven" herkend door:
87 % | van de Nederlanders; |
91 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "kijven" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be