• twis·ten
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
twisten
twistte
getwist
zwak -t volledig

twisten

  1. inergatief onenigheid hebben
    • Het scheidende echtpaar twistte openbaar over het lot van hun kinderen, maar tot een publieke veldslag kwam het nooit. 
  2. inergatief een heftige discussie voeren
    • Zij twistten over de vraag hoe de bermen in Nederland het best beheerd kunnen worden. 
Onderstaande vertalingen dienen nagekeken te worden en omgezet in de bovenstaande tabellen. Nummers na de vertalingen komen niet noodzakelijk overeen met de opgegeven definities. Voor meer uitleg zie WikiWoordenboek:Hoe vertalingen nakijken.

de twistenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord twist
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]