betwisten
- be·twis·ten
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
betwisten |
betwistte |
betwist |
zwak -t | volledig |
betwisten
- overgankelijk iemand iets ~ iemand het recht op iets of de juistheid van iets trachten te ontzeggen
- De twee landen betwisten al geruime tijd het bezit van dit kleine stukje grond.
- de onjuistheid betogen of het tegendeel staande houden van, aanvechten, tegenspreken
- De verdachte betwistte de juistheid van bewijsmateriaal.
- ▸ Zij, Dorien van der Schaaf, was het onbetwiste middelpunt van het universum. En degene die dit wilde betwisten, kwam van een koude kermis thuis.[1]
1. iemand iets ~ iemand het recht ergens toe trachten te ontzeggen
2. aanvechten, tegenspreken
- Het woord betwisten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "betwisten" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ “All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht , ISBN 90-229-9182-2
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be