• orel
enkelvoud meervoud
naamwoord orel areilem
verkleinwoord

de orelv / m

  1. (Jiddisch-Hebreeuws) onbesnedene, niet-jood


  • orel
  • Afgeleid van het Proto-Slavische *orьlъ

orel mbezield

  1. (havikachtigen) arend, adelaar; naam voor een aantal geslachten van grote roofvogels
    «Orel mořský je největší dravec vyskytující se v Česku.»
    De zeearend is de grootste roofvogel die voorkomt in Tsjechië.
  2. munt; muntzijde van geldstuk
  3. een lid van de Orel, een Rooms-katholieke Tsjechische sportorganisatie



  1. panna, hlava v