onzin
- on·zin
- In de betekenis van ‘zottenklap’ voor het eerst aangetroffen in 1818 [1]
- Afgeleid van zin met het voorvoegsel on- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | onzin | - |
verkleinwoord | - | - |
de onzin m
- dat wat niet waar of redelijk is
- Wat een onzin is dat, zeg!.
- (iets van onwaar of onredelijk is) bullshit, flauwekul, gekheid, kolder, kul, larie, lariefarie, lariekoek, nonsens, quatsch
- (onware of onredelijke uitspraken) gebazel, gedaas, gekkenpraat, geklets, gekolder, geleuter, gelul, geneuzel, gewauwel, gezwam, gezwets, kletskoek, kletspraat, leuterpraat, mallepraat, raaskalderij, wartaal, zever, zotteklap, zottenpraat
1.
- Het woord onzin staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "onzin" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "onzin" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ onzin op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be