quatsch
Nederlands
Uitspraak
- (Noord-Nederland) /kʋɑtsʲ/
- (Limburg) /kwɑtʃ/
Woordafbreking
- quatsch
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘onzin’ voor het eerst aangetroffen in 1940 [1]
- Afkomstig van het Duitse Quatsch
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | quatsch | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
quatsch m
- (informeel) onzin
- Wat een quatsch, zeg!
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1. onzin
Gangbaarheid
- Het woord quatsch staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "quatsch" herkend door:
81 % | van de Nederlanders; |
83 % | van de Vlamingen.[2] |