• la·rie·fa·rie
enkelvoud meervoud
naamwoord lariefarie
verkleinwoord

het lariefarieo [1]

  1. onzinnige flauwekul
     Ze waren nu allemaal zetter, lazen evengoed spiegelschrift, hadden wel een dik boek al gezet, als je maar de bladzijden wou tellen en daarom spraken zij er bijkans nooit meer over onderweg, thuis of bij je familie, want Koos zei dat 't allemaal lariefarie de boterdief was en dat je niet de menschen mocht vervelen.[2]