• klets
  • In de betekenis van ‘tussenwerpsel: nabootsing van geluid’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1599 [1]
vervoeging van
kletsen

klets

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kletsen
    • Ik klets. 
  2. gebiedende wijs van kletsen
    • Klets! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kletsen
    • Klets je? 
enkelvoud meervoud
naamwoord klets kletsen
verkleinwoord kletsje kletsjes

de kletsm

  1. een klap met de open hand, als bestraffing of dreigement (op de broek, in het gezicht)
100 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]