klets
- klets
- In de betekenis van ‘tussenwerpsel: nabootsing van geluid’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1599 [1]
vervoeging van |
---|
kletsen |
klets
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kletsen
- Ik klets.
- gebiedende wijs van kletsen
- Klets!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kletsen
- Klets je?
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | klets | kletsen |
verkleinwoord | kletsje | kletsjes |
de klets m
- een klap met de open hand, als bestraffing of dreigement (op de broek, in het gezicht)
- Het woord klets staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "klets" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "klets" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be