• on·ver·bloemd
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen onverbloemd onverbloemder onverbloemdst
verbogen onverbloemde onverbloemdere onverbloemdste
partitief onverbloemds onverbloemders -

onverbloemd

  1. zonder iets mooier te laten zijn dan het is, (te) eerlijk
    • Akyol is genomineerd voor de prijs omdat hij volgens jurylid Joost Eerdmans 'al jaren onverbloemd en autonoom over de multicuturele samenleving'schrijft. De Pim Fortuyn Prijs is een jaarlijkse prijs voor de meest Fortuynistische persoon in Nederland.[1] 
    • Tegen haar ongehuwde dochter sprak ze ook onverbloemd: "Volgens Marokkanen ben je al over de datum."[2] 
95 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[3]