• ver·bloemd
  • vervoeging van verbloemen: de stam met de uitgang -d, zonder ge- vanwege voorvoegsel
vervoeging van: verbloemen…
verbogen vorm: verbloemde

verbloemd

  1. voltooid deelwoord van verbloemen
  2. vormt de voltooide tijden
    • Hij had de feiten verbloemd. 
  3. vormt de lijdende vorm
    • De waarheid werd niet verbloemd. 
  4. attributief gebruikt:
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen verbloemd verbloemder verbloemdst
verbogen verbloemde verbloemdere verbloemdste
partitief verbloemds verbloemders -

verbloemd [1]

  1. verborgen, gemaskeerd, bedekt
    • De tot dan toe verbloemde waarheid kwam daarmee maar al te duidelijk aan het licht. 
96 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[2]