(klemtoonhomogram)

  • om·won·den
vervoeging van
omwinden

omwónden

  1. meervoud verleden tijd van omwinden
    • Wij omwonden. 
    • Jullie omwonden. 
    • Zij omwonden. 
  2. voltooid deelwoord van omwinden
vervoeging van
omwinden

ómwonden

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van omwinden
    • ...dat wij omwonden. 
    • ...dat jullie omwonden. 
    • ...dat zij omwonden.