• on·stui·mig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen onstuimig onstuimiger onstuimigst
verbogen onstuimige onstuimigere onstuimigste
partitief onstuimigs onstuimigers -

onstuimig

  1. moeilijk in toom te houden
    • Zijn onstuimig gedrag in de klas leidde tot veel nablijven. 
  2. van het weer: met veel wind en regen
    • Het weer in Twente en de Achterhoek kan de komende dagen onstuimig worden: er zijn stevige buien, harde windvlagen en broeierige temperaturen op komst. De temperaturen kunnen oplopen tot bijna 30 graden en er is zelfs kans op een lokale hagelbui. ,,Er kunnen overal stevige buien vallen.’’ [3] 
     Was hun koning, Willem de Veroveraar, niet tijdens een geweldige storm, dankzij de heilige Nicolaas, veilig van Normandië naar Engeland gevaren? Want Nicolaas was in staat de wind en de onstuimige kracht der golven te doen bedaren![4]
95 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[5]