• on·stui·mig·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord onstuimigheid onstuimigheden
verkleinwoord

de onstuimigheidv

  1. de mate waarin men op een wilde manier enthousiast is
     Nikolaj was kleiner, met krullend haar en een open gezicht. Op zijn bovenlip vertoonden zich al donkere haartjes, en op zijn hele gezicht lag een uitdrukking van onstuimigheid en geestdrift.[1]
     Toen Cibulková haar onstuimigheid onder controle kreeg en wat minder geforceerd op jacht ging naar een winner, werd het spannend. De Slowaakse kwam terug tot 4-5 en zette de Australische met haar magnifieke forehands onder druk, maar Stosur wist de aanval af te slaan.[2]
  2. iets wat getuigt van een wilde enthousiastheid
  1. “Oorlog en Vrede” (1869), G.A. van Oorschot  , ISBN 9789028251151
  2.   Weblink bron “Stosur zegeviert, mijlpaal Errani” (05-06-2012), NOS