• woest·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord woestheid woestheden
verkleinwoord

de woestheidv

  1. van een persoon: het op een ongecontroleerde, wilde manier boos zijn
    • Zuidhoek koestert een geromantiseerd beeld van veel van zijn hoofdpersonen. In het hoofdstuk over Pier Gerlofs Donia staat: „Vrijwel alle hier behandelde hoofdpersonen kunnen worden getypeerd door een duister brok woestheid in hun natuur.” Dat leidt tot conclusies als die over de watergeus Willem Lumey: „Bezat Willem van Oranje maar iets van het drieste karakter van Lumey, (…), dan was er geen sprake geweest van een Nederland én een België (…) maar van één natie: De Nederlanden.” [2] 
  2. van een landschap: dat er geen of weinig menselijke invloed te zien is
    • De harde weersomstandigheden en de woestheid van het gebied leidden ertoe dat de Bàrdenas nooit echt bewoonbaar waren. De weinige tekenen van leven zijn de vervallen hutten die gebruikt worden door schaapherders in de wintermaanden. [3] 
96 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Reformatorisch Dagblad dr. Joke E. Korteweg 28-11-2011 Arne Zuidhoek portretteert 13 zeelieden uit de Lage Landen
  3. De Standaard 21 AUGUSTUS 2017 ooggetuige
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be