Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • on·ge·rept·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord ongereptheid
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

ongereptheid v [1]

  1. de mate waarin iets of iemand niet beschadigd of aangetast is; de mate waarin iets nog in de oorspronkelijke toestand verkeert
     De maagdelijkheid, de ongereptheid, de onbewustheid van de eigen kracht en de nog ongeschoolde fluweelzachte toon van haar stem waren zo één geworden met het gebrek aan kennis van de zangkunst dat het leek of er niets aan die stem veranderd kon worden zonder haar te bederven.[2]
     Toen Memphis scoorde sprong hij in de armen van Van Persie, die in Brazilië zijn voetbalvader is. Een echte vader heeft hij niet. Die liet hem achter in de binnenstad waar Depay zijn tatoeages kocht en zijn ongereptheid wist te bewaren.[3]
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Oorlog en Vrede” (1869), G.A. van Oorschot  , ISBN 9789028251151
  3.   Weblink bron “"Een 5 voor Wesley Sneijder"” (20-06-2014), NOS