offer
- of·fer
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | offer | offers |
verkleinwoord | offertje | offertjes |
het offer o
- een gave aan een godheid
- Op die dag werden offers gedaan.
- ▸ In alle tijdperken voor het onze heerste de overtuiging dat ons leven voor minstens de helft werd bepaald door goden of geesten, die door middel van gebeden en offers konden worden beïnvloed en die complexe vormen van aanbidding en onderwerping verlangden.[3]
- alles wat men met zelfverloochening afstaat
- Hij moest wat offers brengen, maar hij heeft het gehaald.
- een zet waarmee men bewust een damschijf of schaakstuk laat slaan om een gunstigere positie op het bord te krijgen
- Zij bracht een offer en kwam daardoor in een betere positie.
|
|
1. een gave aan een godheid
vervoeging van |
---|
offeren |
offer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van offeren
- Ik offer.
- gebiedende wijs van offeren
- Offer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van offeren
- Offer je?
- Het woord offer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "offer" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "offer" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ offer op website: Etymologiebank.nl
- ↑ “Hoe overleef ik de moderne wereld” (2022), Atlas Contact , ISBN 9789045045979
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- Geluid: offer (VS) (hulp, bestand)
- IPA: /ˈɑːfɚ/
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to offer |
he/she/it | offers |
verleden tijd | offered |
voltooid deelwoord |
offered |
onvoltooid deelwoord |
offering |
gebiedende wijs | offer |
offer
enkelvoud | meervoud |
---|---|
offer | offers |
offer