offerbus
  • of·fer·bus
enkelvoud meervoud
naamwoord offerbus offerbussen
verkleinwoord offerbusje offerbusjes

de offerbusv / m

  1. (religie) bak waarin men geld kan storten voor een goed doel
     Voorbij de offerbus gaande, loende hij naar de witte letters er op geschilderd: 'voor het gebruik van vet en zuivel', daalde zonder om- of opzien de stoeptrap af en droeg dan zwaar-fronsend zijn raamlood verder, verruimd nochtans er zoo te zijn afgekomen.[1]



  1. “Jaap” (1923), Saga, ISBN 9788728433294