offerblok
  • of·fer·blok
enkelvoud meervoud
naamwoord offerblok offerblokken
verkleinwoord

het offerbloko

  1. een bus of kistje, meestal met zwaar gesmeed metaal bekleed, dat staat in een kerk, waarin men een geldelijke offergave kan deponeren
    • In mei werd een 46-jarige vrouw uit het Duitse Nordhorn op heterdaad betrapt toen ze op listige wijze geld uit een offerblok hengelde. Vrijdag werd bekend dat er in juli tot twee keer toe is ingebroken in de basiliek aan de Boddenstraat. Bij een van die inbraken werd de inhoud van het offerblok in de Mariakapel leeggehaald door de dief. Die ging er bovendien met alle sleutels van de kerk vandoor. [2] 
  2. een houten of stenen blok waarop een dier geofferd wordt (vaak ook in overdrachtelijke zin gebruikt)
    • Maar zegt Jaäkob, toen ik me voorstelde dat ik jou op het offerblok zou leggen, en dat ik het mes tegen je keel legde, toen voelde ik hoe mijn arm krachteloos werd en ik viel op de grond en ik riep tegen de Heer „Dood u hem zelf maar.” Jaäkob kon het niet. Hij voelt zich daarover schuldig: weliswaar heeft hij tot zijn vreugde zijn kind behouden, maar hij heeft zijn God verloren. [3] 
    • Vaak is het juridische traject traumatiserend voor de slachtoffers, die door de advocaat van de verdediging op een symbolisch offerblok worden geslacht. ‘Ja meneer de voorzitter, de jongedame hier heeft zelf beslist alcohol te drinken.’ ‘Het slachtoffer doet pas een jaar na de feiten aangifte? Toen was het seks, nu is het verkrachting.’ Vaak ben ik samen met een slachtoffer naar buiten gegaan, omdat de karaktermoord door de verdediging te zwaar werd. [4] 
89 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[5]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Tubantia Wim Goorhuis 12-08-2017
  3. NRC 4 april 2016 Marjoleine de Vos
  4. de Standaard WOENSDAG 17 MEI 2017
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be