oever
- oe·ver
- van Middelnederlands oever, in de betekenis van ‘rivierrand, kade’ aangetroffen vanaf 1287 [1] [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | oever | oevers |
verkleinwoord | oevertje | oevertjes |
de oever m
- (waterbeheer) een rand van kanaal, rivier of meer
- ▸ Wat een deceptie toen ik druipend de oever opklom en ontdekte dat er zich een familiecamping naast het meer bevond: dit was niet de wildernis die ik had verwacht.[4]
1. rand van het water
- Het woord oever staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "oever" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ oever op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "oever" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be