Nederlands

 
Uitspraak
Woordafbreking
  • oe·ver·zwa·luw
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord oeverzwaluw oeverzwaluwen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de oeverzwaluwv / m

  1. (zangvogels) Riparia riparia   een zangvogel uit de familie van de zwaluwen (Hirundinidae)
     De oeverzwaluw laat een kwetterend en zoemend lied horen dat tijdens de vlucht continu doorgaat.[3]
Hyperoniemen
Verwante begrippen
Hyponiemen (in taxonomische zin)
Vertalingen

Meer informatie

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. oeverzwaluw op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3.   Weblink bron “Oeverzwaluw soortbeschrijving” (25 april 2019), Vogelwerkgroep 't Hökske