zwaluw
- zwa·luw
- van Middelnederlands swaluwe / swalewe, in de betekenis van ‘zangvogel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1] [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zwaluw | zwaluwen |
verkleinwoord | zwaluwtje | zwaluwtjes |
- (zangvogels) benaming voor trekvogels uit de familie Hirundinidae , die van insecten leven
- ▸ Zwaluwen doken om mijn oren en voor me uit.[4]
- [2] zie zwaluwen
1. benaming voor trekvogels uit de familie Hirundinidae
- Het woord zwaluw staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zwaluw" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ zwaluw op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "zwaluw" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be