zuidoever
- zuid·oe·ver
- samenstelling van zuid en oever
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zuidoever | zuidoevers |
verkleinwoord | zuidoevertje | zuidoevertjes |
de zuidoever m
- de waterkant die ten zuiden ligt
- Vooral de zuidoever werd zwaar getroffen door de plotselinge vloedgolf.
- Het woord zuidoever staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.