no

  1. maakt van een bevel een vriendelijk verzoek
    « Pak dat ding voor me, no![1]»
    Wil je dat ding voor me pakken?


  • IPA: /noʊ/ (US)
  • IPA: /nəʊ/ (UK)

no

  1. nee


vervoeging van
nāre

  1. actief indicatief praesens, eerste persoon enkelvoud van nāre


no

  1. van


  • no
  • Afkomstig van het Oudnoorse woord

no

  1. nou, nu, thans
    «No må han klara seg utan førarkort.»
    Nu moet hij zich behelpen zonder een rijbewijs.

no

  1. nu
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   no     noet     no     noa  

no, o

  1. moment, ogenblik

no, mv

  1. onbepaalde vorm nominatief meervoud van no


no

  1. negen


  • no
enkelvoud meervoud
no noes

no m

  1. nee

no

  1. nee
  2. niet