no
Niet te verwarren met: no., No, NO |
- no
no
- alsjeblieft, maakt van een voorafgaande opdracht een vriendelijk verzoek
- «Pak dat ding voor me, no!»
- Pak dat ding voor me, alsjeblieft. of: Wil je dat ding voor me pakken?
- «Pak dat ding voor me, no!»
- (op vragende toon) nietwaar, toch, vraagt om bevestiging van een voorafgaande uitspraak
- «Ze is morgen jarig, no?»
- Ze is morgen jarig, nietwaar?
- «Ze is morgen jarig, no?»
- Het woord 'no' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ Renata de Bies e.a.“Woordenboek van de Surinaamse Bijdrage aan het Nederlands” (2008), ISBN 9991420363, p. 105 kol. 1
no
vervoeging van |
---|
nāre |
nō
- actief indicatief praesens, eerste persoon enkelvoud van nāre
no
- no
- Afkomstig van het Oudnoorse woord nú
no
- nou, nu, thans
- «No må han klara seg utan førarkort.»
- Nu moet hij zich behelpen zonder een rijbewijs.
- «No må han klara seg utan førarkort.»
no
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | no | noet | no | noa |
no, o
no, mv
- onbepaalde vorm nominatief meervoud van no
no
- IPA: / no /
- no
enkelvoud | meervoud |
---|---|
no | noes |
no m
no
- no
no
no