• neu·traal
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘onzijdig’ voor het eerst aangetroffen in 1451 [1]
  • afgeleid van het Latijnse 'neuter' (onzijdig) met het achtervoegsel -aal [2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen neutraal neutraler neutraalst
verbogen neutrale neutralere neutraalste
partitief neutraals neutralers -

neutraal

  1. geen partij kiezend in een conflict, afzijdig, onpartijdig
    • De neutrale landen boden aan te bemiddelen in het geschil. 
  2. geeen onderscheid makend
     "Het gaat dus om regels of processen die direct onderscheid maken en om regels of processen die op het eerste gezicht neutraal lijken, maar er in de praktijk wel toe leiden dat de ene groep benadeeld wordt en de andere groep bevoordeeld."[3]
  3. (natuurkunde) noch een positieve noch een negatieve lading dragend
    • Het anion en het kation verbinden zich tot een neutraal complex. 
  4. zonder netto kosten of verdiensten
     De gezinsvakanties werden financieel neutraal doordat we ons huis verhuurden, en voor zover mogelijk kochten we spullen bij de kringloop.[4]
  5. (scheikunde) noch zuur noch alkaline; med een zuurgraad van 7
    • Het zuur en het alkali (of de base) verbinden zich tot een neutraal zout. 
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[5]
  1. "neutraal" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2. neutraal op website: Etymologiebank.nl
  3.   Weblink bron “Dit wordt bedoeld met 'institutioneel racisme' (en zo pak je het aan)” (29 juni 2022), NU.nl
  4. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be