Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·zij·dig
Woordherkomst en -opbouw
  • Samenstellende afleiding van af en zijde met het achtervoegsel -ig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen afzijdig afzijdiger afzijdigst
verbogen afzijdige afzijdigere afzijdigste
partitief afzijdigs afzijdigers -

Bijvoeglijk naamwoord

afzijdig

  1. zich ~ houden: zich er niet mee bemoeien, ervoor kiezen niet mee te doen
    • De kerken hebben zich tot nu toe in het conflict grotendeels afzijdig gehouden. 
  2. neutraal, niet betrokken
    • Het land kan zich geen afwachtende en afzijdige houding veroorloven. 
    • Hij koos voor een afzijdige koers in zijn buitenlands beleid. 
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be