• IPA: /ˈnjuːtɹəl/
  • afgeleid van het Latijnse 'neutrālis' (onzijdig)

neutral

  1. neutraal
    «In the two World Wars, Sweden and Switzerland were both neutral
    In de twee Wereldoorlogen, Zweden en Zwitserland werden beide neutraal.
  2. (natuurkunde) neutraal; noch een positieve noch een negatieve lading dragend
  3. (scheikunde) neutraal; noch zuur noch alkaline


  • neu·tral
  • afgeleid van het Latijnse 'neutrālis' (onzijdig) met het achtervoegsel -al
  enkelvoud meervoud
mannelijk neutral neutrales
vrouwelijk neutral neutrales

neutral

  1. neutraal