nauw
- nauw
- In de betekenis van ‘niet wijd’ voor het eerst aangetroffen in 1285 [1] [2]
- cognaat met Deens nøje, Duits genau en Fries nau
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | nauw | nauwer | nauwst |
verbogen | nauwe | nauwere | nauwste |
partitief | nauws | nauwers | - |
nauw [3]
- een geringe breedte hebbend
1. een geringe breedte hebbend
het nauw o
- zeeëngte
- De schepen passeerden het Nauw van Calais.
- knel, nood
- Wij kwamen in het nauw toen de benzine opraakte.
- «Een kat in het nauw maakt vreemde sprongen.»
- Een noodsituatie leidt tot onvoorspelbaar gedrag.
- «Een kat in het nauw maakt vreemde sprongen.»
- Het woord nauw staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "nauw" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "nauw" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ nauw op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be