huismus (Passer domesticus)
  • mus·sen
  •  mus zn  met de uitgang -en
enkelvoud meervoud
naamwoord mussen
verkleinwoord

de mussenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord mus
  2. meervoudsvorm als officiële benaming (zangvogels) Passeridae   een familie in de orde der zangvogels. De familie telt 49 soorten. Een aantal soorten komt in Europa voor, de bekendste daarvan is de huismus