ringmus
  • ring·mus
enkelvoud meervoud
naamwoord ringmus ringmussen
verkleinwoord ringmusje ringmusjes

de ringmusv / m

  1. (zangvogels) Passer montanus   een zangvogel uit de familie van mussen en sneeuwvinken
     De veldleeuwerik, de ringmus en de patrijs zijn slachtoffers van de schaalvergroting in de Nederlandse landbouw. Deze drie soorten en veel andere akker- en weidevogels kunnen geen plek meer vinden om te nestelen op het boerenland.[3]
     De regeling is bedoeld voor inwoners en organisaties die een leefgebied versterken van zeldzame en kwetsbare dieren. Dat geldt voor poelen (kamsalamander, boomkikker en knoflookpad), boerenerven (kerkuil, steenuil, boerenzwaluw, huiszwaluw, ringmus en grauwe vliegenvanger), bosranden (kleine ijsvogelvlinder en sleedoornpage) en heide (adder, bruine eikenpage, bruine vuurvlinder, gentiaanblauwtje en kommavlinder). Uiteraard kunnen ook andere soorten meeprofiteren.[4]
67 % van de Nederlanders;
71 % van de Vlamingen.[5]
  1. ringmus op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3.   Weblink bron “Veldleeuwerik en ringmus verdwijnen van akker” (22-11-2012), Tubantia
  4.   Weblink bron
    Eric Mondeel
    “Overijssel rekent op inwoners bij behoud van bedreigde planten en dieren” (19-02-2019), Tubantia
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be