grasmussen
- Geluid: grasmussen (hulp, bestand)
- (IPA in voorbereiding)
- gras·mus·sen
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | grasmussen | |
verkleinwoord |
de grasmussen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord grasmus
- meervoudsvorm als officiële benaming (zangvogels) Sylviidae een familie van kleine zangvogeltjes die eerder door hun gezang vanuit het gebladerte van hun aanwezigheid getuigen dan dat men ze goed te zien krijgt. De familie telt 2 geslachten en meer dan 30 soorten, maar de opvattingen over deze indeling veranderen nogal eens
- [2] zangvogels, vogels, viervoeters, gewervelden, chordadieren, dieren
- [2] braamsluiper
- [2] Afrikaanse grijskop, Afrikaanse woestijngrasmus, Arabische meeszanger, Arabische zwartkop, atlasgrasmus, Balearische grasmus, balkanbaardgrasmus, brilgrasmus, bruine meeszanger, cyprusgrasmus, Dohrns zanger, gebandeerde meeszanger, grasmus, Kaapse meeszanger, Kaapse zwartkop, katvogelzanger, khandadiksnavelmees, kleine zwartkop, Layards meeszanger, Menetries' zwartkop, Moltoni's baardgrasmus, Provençaalse grasmus, ruwenzorizwartkop, Rüppells grasmus, Sardijnse grasmus, sperwergrasmus, tuinfluiter, westelijke baardgrasmus, westelijke orpheusgrasmus, woestijngrasmus, zwartkop
- Het woord grasmussen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.