• mid·den
  • In de betekenis van ‘punt op gelijke afstand van de uitersten’ voor het eerst aangetroffen in 694 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord midden middens
verkleinwoord

hetmiddeno [3] [4]

  1. het centrale deel of het punt halverwege uitersten
    • Hij schilderde het midden geel. 
     Nog zo'n typerende zwart-wit-foto is een groepsportret van een stel muzikanten uit Assen. Samen stonden ze bekend als de Showboot, een soort revuegezelschap waarmee ze langs feestzalen gingen. Harry Muskee staat in het midden in zwart kostuum. Hij heeft een grote bas voor zich, de handen op de snaren. Hij kijkt broeierig, hij heeft de blues. Het was op de drempel van de sixties.[5]
  2. (Zuid-Nederlands) kring, milieu
    • Het bericht leidde tot ophef in intellectuele middens. 
  • te midden van
  • De kerk in het midden (van het dorp) laten ( of houden)
Bij een meningsverschil geven beide personen wat toe om het eens te worden
  • Iets in 't midden laten

midden [6]

  1. in het centrale deel
    • hij ging midden tussen de bloemen staan 
     Midden in de nacht schrok ik wakker doordat de deur met een klap opensloeg.[7]
  2. te midden van: omgeven door
     En te midden van al die chaos in de aankomsthal zou hij mij wél hebben zien staan.[8]

midden

  1. in het midden van


100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[9]