• mi·li·eu
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘omgeving’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1888 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord milieu milieus
verkleinwoord milieutje milieutjes

hetmilieuo

  1. (sociologie) de sociale omgeving (maatschappelijk, cultureel, religieus)
    • In dat milieu zou ik het niet volhouden, ik kan die mensen niet uitstaan! 
  2. (biologie) de wereldwijde natuurlijke omgeving
    • De uitstoot van CO2 en andere broeikasgassen is slecht voor het milieu. 
99 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[2]