• mid·den·rif
  • In de betekenis van ‘tussenschot tussen borst- en buikholte’ voor het eerst aangetroffen in 1485 [1]
  • samenstelling van  midden  en  rif 
enkelvoud meervoud
naamwoord middenrif middenriffen
verkleinwoord middenrifje middenrifjes

het middenrifo

  1. (biologie), (anatomie) spier- en peesachtig tussenschot tussen borstholte en buikholte
100 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]