• mer·rie
enkelvoud meervoud
naamwoord merrie merries
verkleinwoord merrietje merrietjes

[A] de merriev

  1. (dierkunde) (paardrijden) vrouwelijk paard
  2. (dierkunde) wijfje van andere paardachtigen en van de kamelen
enkelvoud meervoud
naamwoord merrie merries
verkleinwoord merrietje merrietjes

[B] de merriev / m

  1. nachtspook, kwelgeest (niet meer gangbaar buiten de samenstelling nachtmerrie)
97 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[6]