loer
- loer
- [zelfstandig naamwoord o] verkorting van loeder [1][2]
- [zelfstandig naamwoord m/v 1] vergelijk Frans lourd [3][4]
- [zelfstandig naamwoord m/v 2] van Middelnederlands lore of mogelijk verkorting van loeder, zie ook Duits Lauer m dat verwant is aan betekenis 3 [5][6][4]
- [zelfstandig naamwoord m/v 3] naamwoord van handeling van loeren [7][8]
- [zelfstandig naamwoord m/v 4] van lorredraaien, mogelijk onder invloed van betekenis 2. en 3. [9][10]
- [werkwoord] loeren zonder de uitgang -en
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | loer | loeren |
verkleinwoord | loertje | loertjes |
het loer o
- lokaas, lokmiddel; vooral gebruikt voor een namaakprooi in de valkerij
- (pejoratief) dom of onhandig persoon
- (pejoratief) gemeen of listig persoon
- waakzame houding waarbij voortdurend wordt gekeken of actie nodig is
- misleiding, bedrog, grap
- [3] op de loer liggen
van iets naars dat het gereed is om zomaar te gebeuren
- • In de bocht bij het opdraaien van Côte du Beaver Hall vanaf Rue Saint-Antoine is het voor de zoveelste keer raak. KABOEM! De cd-speler slaat over. Oei, de klap kan nooit goed zijn voor het rechter voorwiel. "Ik geloof dat we de vering zojuist hebben achtergelaten," is de wrange standaardgrap bij een blik in de achteruitkijkspiegel. Maar pas op, want de volgende klap ligt op de loer. Blijf voor je kijken, want het wegdek van Montréal is een mijnenveld van zogenoemde nids de poule, ofwel 'kippennesten'. [11]
- • Binnenkort beginnen huisartsen weer met het toedienen de jaarlijkse griepprik. De doelgroep bestaat uit ouderen boven de 60 en mensen die kampen met hart- en vaatziekten, longziekten, diabetes, nieraandoeningen of een verminderde weerstand door andere ziekten. Het vaccin is een cocktail van virussen die de komende winterperiode op loer liggen.[12]
- [4] iemand een loer draaien
iemand lelijk behandelen, lelijk te grazen nemen; iemand vernachelen, iemand beetnemen; iemand bedriegen
op de loer liggen
vervoeging van |
---|
loeren |
loer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van loeren
- Ik loer.
- gebiedende wijs van loeren
- Loer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van loeren
- Loer je?
- Het woord loer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "loer" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[13] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ loer op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ 4,0 4,1 loer op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Middelnederlandsch Woordenboek
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ loer op website: Etymologiebank.nl
- ↑ loer op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC 14 april 2001 Frank Kuin
- ↑ Het Parool 1 OKTOBER 2013 bijwerkingen griepprik
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be