• kuit
1,2 enkelvoud meervoud
naamwoord kuit kuiten
verkleinwoord kuitje kuitjes

[A] de kuitv / m

  1. (anatomie) achterzijde van het been tussen knie en enkel
     Ik was goed in vorm, waardoor ik des te gekker opkeek toen iemand mij toch inhaalde. Deze persoon had gigantisch gespierde kuiten en twee lange blonde vlechten onder een versleten baseballcap.[8]
  2. (dierkunde) visseneitjes
    • De vissen hebben kuit geschoten. 
  3. (kleding) bovenste gedeelte van een kous [1]

[1] "achterzijde van het been tussen knie en enkel"

  • Aan zijn kuiten trekken
Ervandoor gaan
  • De kuiten nemen
Ervandoor gaan

[2] "visseneitjes"

  • Ergens haring/hom of kuit van willen hebben
Van alles precies willen weten hoe het in elkaar steekt, ergens duidelijkheid en/of uitsluitsel over willen (vaak afgekort tot Hom of kuit)

[B] het kuito

  1. (drinken) een bepaald soort bier gebrouwen van tarwe, haver en gerst
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[9]