Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kui·ten·bij·ter
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kuitenbijter kuitenbijters
verkleinwoord kuitenbijtertje kuitenbijtertjes

Zelfstandig naamwoord

de kuitenbijterm

  1. (sport) een stevige klim tijdens een wandel- of fietstocht
    • Voor alweer de 66ste keer vindt zaterdag de Ronde van Overijssel plaats, dé wielerklassieker van deze regio. Op het routekaartje kunt u zien waar en wanneer u moet staan voor de passage van de wielerkaravaan. Wordt het de eerste kuitenbijter van de dag, de Tankenberg bij Oldenzaal, of de lastige keienstrook tussen Westerhaar en Vriezenveen? [2] 
    • Hoewel de slotbeklimming van de achtste etappe van Molfetta naar Peschici meer dan een kuitenbijter was die op sommige punten een stijgingspercentage had van meer dan twaalf (procent), finishten Steven Kruijswijk (negende), Tom Dumoulin (twaalfde) en Bauke Mollema (achttiende) bij de beste twintig renners in het dagklassement. De Spanjaard Gorka Izagirre won de rit. [3] 
    • Een kuitenbijter? Wellicht. Maar de Zevenheuvelenweg is tijdens de Vierdaagse een plek waar de wandelaars naar uitkijken. [4] 
  2. (sport) fanatieke, volhardende mandekker bij het voetbal
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

85 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen