Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ku·bus
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘hexaëder’ voor het eerst aangetroffen in 1625 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord kubus kubussen
verkleinwoord kubusje kubusjes

Zelfstandig naamwoord

de kubusm

  1. (wiskunde) een regelmatig zesvlakkig lichaam, begrensd door zes gelijke vierkanten
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Regelmatige veelvlakken in het Nederlands

tetraëderhexaëderoctaëderdecaëderdodecaëdericosaëder

Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen