• ko·lo·nie
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘nederzetting’ voor het eerst aangetroffen in 1614 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord kolonie koloniën
kolonies
verkleinwoord kolonietje kolonietjes

de koloniev

  1. een vestiging van een deel van een bevolking, buiten het eigenlijke territorium van dat volk
    • Nederland heeft een groot aantal kolonies gehad. 
  2. (biologie) een samenlevingsvorm van dieren
    • De kolonie bijen had onder de dakrand een bijenkorf aangelegd. 
    • Het gaat goed met de flamingostand in het Zwillbrocker Venn. De kolonie van de van oorsprong subtropische grote waadvogels telt dit jaar tussen de 40 en 50 exemplaren. [3] 
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]


  • ko·lo·nie
  • Leenwoord uit het Nederlands

kolonie

  1. kolonie; een vestiging van een deel van een bevolking, buiten het eigenlijke territorium van dat volk
  2. (biologie) kolonie; een samenlevingsvorm van dieren


  • IPA: /kɔlɔːnɪjɛ/
  • ko·lo·nie

kolonie v

  1. kolonie; een vestiging van een deel van een bevolking, buiten het eigenlijke territorium van dat volk
  2. (biologie) kolonie; een samenlevingsvorm van dieren