koloniaal instituut
  • ko·lo·ni·aal
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘m.b.t. een kolonie’ voor het eerst aangetroffen in 1823 [1]
  • afgeleid van kolonie met het achtervoegsel -aal [2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen koloniaal kolonialer koloniaalst
verbogen koloniale kolonialere koloniaalste
partitief koloniaals kolonialers -

koloniaal [3]

  1. betrekking hebbend op koloniën en het hebben van koloniën
    • Waar het om gaat is dit: het koloniaal verleden, met zijn zwarte bladzijden, heeft de wereld gevormd. Die draagt sporen daarvan, in ongelijkheid, armoede, ga maar zoeken. Dat is waar Van de Ven toe aanzet. Zo treedt de kunstenaar op als archivaris, om de geschiedschrijving te nuanceren, al legt ze niets er dik bovenop.[4] 
    • Bij Hermans roept de tekening in Suske en Wiske pijnlijke herinneringen op 'aan racistische prentjes uit ons koloniaal verleden. Ik snap niet dat dat niemand is opgevallen. Dat zijn geen lippen, dat is hoe je de mond van een dier tekent. We zijn in 2017 en we moeten dit echt niet meer pikken. Zolang zwarte mensen worden afgebeeld als halve apen, is het niet meer dan normaal dat ze worden behandeld als domme mensen, en dat zwarte kinderen een laag zelfbeeld hebben.' [5]  
enkelvoud meervoud
naamwoord koloniaal kolonialen
verkleinwoord koloniaaltje koloniaaltjes

de koloniaalm [6]

  1. militair, die dienst doet in de koloniën
98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[7]