[1] Keg om dekzeilen op een schip vast te zetten
[2] Stemhamer, stemvork en keg.
(Foto Bechstein at pl.wikipedia)


  • keg
enkelvoud meervoud
naamwoord keg keggen
verkleinwoord keggetje
kegje
keggetjes
kegjes

de kegv / m

  1. (techniek) een blok met één schuine kant, waarmee men iets kan vastklemmen of het wegrollen van bijv. een wiel kan verhinderen. (De doorsnede van een keg is een rechthoekige driehoek, van een wig is dat een gelijkbenige driehoek.
    • De deur woei steeds dicht, we hebben er een keg onder geschoven. 
  2. (muziekinstrument), (gereedschap) een wigvormige demper van rubber die wordt gebruikt bij het stemmen van piano of klavecimbel
    • Om de toon van de te stemmen snaar goed te beluisteren, worden de overige snaren van het snarenkoor met keggen gedempt. 
vervoeging van
keggen

keg

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van keggen
    • Ik keg. 
  2. gebiedende wijs van keggen
    • Keg! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van keggen
    • Keg je? 
56 % van de Nederlanders;
38 % van de Vlamingen.[2]