caravan
- ca·ra·van
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘kampeerwagen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1940 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | caravan | caravans |
verkleinwoord | caravannetje | caravannetjes |
de caravan m
- kampeerwagen, woonwagen, aanhangwagen die kan dienen als woonst
- ecocaravan, stacaravan, sekscaravan, stemcaravan, toercaravan, vouwcaravan, zuipcaravan, biechtcaravan, bordeelcaravan, zigeunercaravan
1. kampeerwagen, woonwagen, aanhangwagen die kan dienen als woonst
- Het woord caravan staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "caravan" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "caravan" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Bas van Putten NRC 18 juni 2016
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be