caravan
  • ca·ra·van
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘kampeerwagen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1940 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord caravan caravans
verkleinwoord caravannetje caravannetjes

de caravanm

  1. kampeerwagen, woonwagen, aanhangwagen die kan dienen als woonst
    • Door de windhoos raakten tien caravans te water. 
    • Er kan nog even geen caravan achter de hybride crossover Kia Niro maar verder zal de 60-plusser er blij mee zijn, [2] 
     In het woongedeelte van de caravan lagen een aantal hikers languit naar Game of Thrones te kijken.[3]
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]
  1. "caravan" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2. Bas van Putten NRC 18 juni 2016
  3. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be