• im·per·fec·tum
enkelvoud meervoud
naamwoord imperfectum imperfectums
imperfecta
verkleinwoord - -

het imperfectumo

  1. (grammatica) vervoegingen van een werkwoord die aangeven dat iets in het verleden gebeurt
     Ein Gespenst geht um in Europa', met die dreigende woorden begonnen Marx en Engels in 1848 hun spookverhaal, dat zij Manifest der Kommunistischen Partei noemden. Men moet het er al bij zeggen, want velen zullen het niet meer weten. Sinds 1989 kan men de opening van hun verhaal met een zekere nostalgie in het imperfectum parafraseren: “Ein Gespenst ging um in Europa, (…)[2]
     Bij substantieven staat het lidwoord en het meervoud, bij adjectieven de vorm met en zonder e (geldig, geldige), bij werkwoorden presens enkel- en meervoud (doe, doet, doen), imperfectum enkel- en meervoud (deed, deden) en perfectum met hulpwerkwoord (heeft gedaan).[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Harry Mulisch
    “Schrijvers, lezers aller landen, verenigt u!” (5 oktober 1993) op nrc.nl  
  3.   Weblink bron
    P. de Kleijn
    Lankmoedig in de leer : Kroniek van het Nederlands voor anderstaligen in: Neerlandica extra Muros., jrg. 44 nr. 1 (februari 2006), Rozenberg Publishers, Amsterdam, p. 45


imperfectum o

  1. (grammatica) vorm van het werkwoord die in het Latijn zowel de actieve als passieve onvoltooid verleden tijd aangeeft
    amabat = hij beminde


  • Zie Wikipedia voor meer informatie. (Nederlands)