perfectum
- per·fec·tum
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘voltooid tegenwoordige tijd’ voor het eerst aangetroffen in 1638 [1]
- van het Latijn [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | perfectum | perfecta perfectums |
verkleinwoord | perfectumpje | perfectumpjes |
het perfectum o
- (taalkunde) voltooid tegenwoordige tijd
- Een werkwoord in het perfectum.
- Het woord perfectum staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "perfectum" herkend door:
63 % | van de Nederlanders; |
77 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "perfectum" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ perfectum op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
perfectum o
- (grammatica) vorm van het werkwoord die in het Latijn zowel de actieve als passieve voltooid tegenwoordige tijd aangeeft
- amavit = hij heeft bemind
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
nominatief | perfectum | perfecta |
genitief | perfectī | perfectōrum |
datief | perfectō | perfectīs |
accusatief | perfectum | perfecta |
vocatief | perfectum | perfecta |
ablatief | perfectō | perfectīs |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.